De Proloog
Wie bovenop een berg in Toscane woont, fietst niet graag. Bergaf is gevaarlijk door de snelheid, bergop gevaarlijk voor de hartslag.
Alleen kampioenen, of wie zich zo waant, fietsen 5 km de berg op naar Capriglia en komen onderweg everzwijnen, adelaars en echte wielrenners tegen.
Van het tegemoet komende wild zijn de renners verreweg het gevaarlijkst. Ze komen met een helse vaart de berg af, rijden midden op de weg en maken de klim omhoog tot een proeve van geduld, omdat je moet afwachten wanneer je er met je auto langs kunt glippen.
Op een dag zie ik een flink exemplaar. Hij trapt moeizaam de berg op en ik kan er door de onoverzichtelijke bochten niet voorbij. Mij valt op hoe groot de man is. Hij heeft enorm lange benen en zo’n fiets met een verlengd frame. Hij heeft niks van een schriel wielrennertje. Dit is een beer van een fietser, zo groot als een mannetjes everzwijn.
Niet lang daarna krijg ik een berichtje van een schrijver die zijn brood verdient met corresponderen. Hij is correspondent. In Italië, maar wij kennen elkaar van ver voor hij überhaupt kón schrijven.
Ooit had hij mij toevertrouwd dat hij als groot wielerfan, wereldkampioen Mario Cipollini had willen interviewen, maar dat Mario een hard “NO’ had laten horen. Onze Mario, die hier niet ver vandaan in een bijelkaargefietste villa woont.
Dat was die beer op de fiets, wist ik.
Nu had correspondent stress want zijn boek over Italië moest af en de stad gaf teveel afleiding. Man, kom naar de berg, zei ik. De plek is als een elixer voor schrijvers. Als door magie rijgen woorden zich hier aan elkaar tot mooie zinnen en komen verhalen tot een boeiend slotakkoord.
Bijna een half jaar later komt er op de vroege ochtend een bericht binnen terwijl ik mijn gezicht volprop met croissant in de beste patisserie van de stad. Ik neem snel een slok cappuccino en lees de app van de correspondent. Of ik 14 juni in Amsterdam ben, want dan is de boeklancering van Wegens vakantie gesloten, Italië in augustus, Jarl van der Ploegs eerste boek.
Nee, dan ben ik in Italië, want ik ben ’s zomers nooit gesloten.
Ik neem nog een hap, ook om de teleurstelling weg te eten, want daar was ik graag bij geweest. Samen met de Van der Ploegs, allemaal mannen waarvan Jarl de jongste is.
Als klein jongetje liep hij al tussen onze boxers op de berg en at er mijn moeders heerlijke gerechten terwijl onze vaders sterke verhalen en sterke drank met elkaar vermengden. Het waren prachtige bezoeken. Met Friezen die Italiaans spreken en met potjes voetballende kinderen tegen keepende boxers.
Er komen weer berichten binnen. Foto’s van pagina’s met een proloog, verantwoording en dankwoord. Daarin weet de correspondent in een paar woorden feilloos de zomers van toen terug te halen. In mijn herinnering waren ze zoals hij ze beschrijft, warm door vriendschap. En ik krijg samen met mooie Mario-de-wielrenner een ereplaats in zijn boek. Ik deel zelfs een alinea met SuperMario die Van der Ploeg als halfgod vereert en zie mij bovenop de berg van Olympus -die nu heel even in Toscane staat- met mijn armen in de lucht, stralend over de finish komen door met een minimale voorsprong een grote beer op een fiets te verslaan in een proloog.